Bestuurdersaansprakelijkheid Genetap arrest

Bestuurdersaansprakelijkheid Genetap arrest

Op 7 januari 2020 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden een arrest gewezen over bestuurdersaansprakelijkheid, het Genetap arrest. Dit arrest ziet op verhaalsfrustratie en selectieve betalingen in het bijzonder.

In dit arrest oordeelde de rechters over de zogenaamde externe bestuurdersaansprakelijkheid, dus aansprakelijkheid jegens een schuldeiser. De bestuurder wordt persoonlijk een ernstig verwijt gemaakt. Daarom is sprake van een onrechtmatige daad.

Feiten Genetap arrest

Het Gerechtshof ging uit van de volgende feiten. Op 17 januari 2014 deelt de bestuurder van Genetap mede aan de verhuurder dat hij nog drie maanden de huur van de bedrijfsruimte zal betalen. Op dat moment heeft hij reeds een nieuwe eenmanszaak opgericht, andere bedrijfsruimte gehuurd. De bestuurder bouwt t de voorraad van Genetap af  en verkoopt die. Het restant van de voorraad brengt de bestuurder over naar de nieuwe bedrijfsruimte.

Op 11 juni 2014 liquideert de DGA Genetap. De huur blijft grotendeels onbetaald. Wel heeft de bestuurder nog grote bedragen aan zichzelf betaald: €168.625.

Overwegingen

Het hof stelt het volgende voorop. Voor aansprakelijkheid van een bestuurder moet hem persoonlijk een ernstig verwijt gemaakt kunnen worden dat andere crediteuren niet worden betaald . Er bestaat geen algemene regel op grond waarvan een schuldenaar die niet in staat is al zijn schuldeisers volledig te betalen, steeds onrechtmatig handelt wanneer hij een schuldeiser voldoet vóór andere schuldeisers, ook als hij daarbij niet rekening houdt met eventuele preferenties. Het staat (een bestuurder van) een vennootschap – dan ook – in beginsel vrij op grond van een eigen afweging te bepalen welke schuldeisers van de vennootschap in de gegeven omstandigheden zullen worden voldaan (vgl. HR 26 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK9654, Zandvliet/ING, rechtsoverweging 4.1.2).

Die vrijheid is evenwel beperkter als de vennootschap heeft besloten haar activiteiten te beëindigen en niet over voldoende middelen beschikt om alle schuldeisers te voldoen. In die situatie staat het de bestuurder in beginsel niet vrij om schuldeisers die aan de vennootschap zijn gelieerd met voorrang boven andere schuldeisers te betalen, tenzij die betaling door bijzondere omstandigheden wordt gerechtvaardigd. (Vgl. Hoge Raad 12 juni 1998, Coral/Stalt (ECLI:NL:HR:1998:ZC2669 alsmede Hoge Raad 12 april 2019 ECLI:NL:HR:2019:576).

Er moet dus een onderscheid gemaakt worden tussen de zogenoemde “reddingsfase”, waarin de bestuurder het voordeel van de twijfel behoort te krijgen, tenzij bijzondere omstandigheden maken dat deze wel aansprakelijk is te achten, en de “feitelijke liquidatiefase”, de fase waarin duidelijk is/behoort te zijn dat het einde van de vennootschap door faillissement of liquidatie onafwendbaar is: dan is een selectief betalende bestuurder in beginsel aansprakelijk in geval van selectieve betaling aan gelieerde schuldeisers.

Conclusie

  1. Als de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt, is hij aansprakelijk op grond van externe bestuurdersaansprakelijkheid.
  2. Er bestaat geen algemene regel op grond waarvan een bestuurder onrechtmatig handelt als hij sommige crediteuren wel betaalt en andere niet.
  3. Als het einde van de vennootschap onafwendbaar is, is een bestuurder in beginsel aansprakelijk voor selectieve betalingen aan gelieerde partijen.